Leren van Cesar Manrique

Het overkomt mij toch regelmatig dat ik projecten van architecten en/of kunstenaars tegenkom en het mij verbaast dat ik hier tijdens mijn studie aan de TU Eindhoven nooit iets van gehoord heb. Zo gebeurde dit ook tijdens mijn vakantie op Lanzarote. Misschien niet direct de plek waar je Architectuur met een grote “A” zou verwachten.

César Manrique is in de hoofdstad Arrecife geboren in 1919 en in 1992 overleden. In 1945 startte hij met een beurs aan de kunstacademie La Escuela de Bellas Artes de San Fernando in Madrid. Vijf jaar laten studeerde hij af. In 1953 werd zijn stijl abstracter en dat werd in de Franco tijd als een gebaar van opstand beschouwd. Toch lukt het hem om zijn werk tentoon te stellen in het land en volgden als snel ook exposities in Europa, Japan en VS. Hij ontving diverse prijzen en verhuisde in 1966 naar New York en verkeerde onder de beroemde kunstenaars van die tijd. Heimwee bracht hem uiteindelijk eind 1968 terug naar Lanzarote, bijna 50 jaar oud.

Door zijn opgedane ervaringen keek hij met andere ogen naar het land van zijn jeugd. Wat destijds voor vanzelfsprekend werd aangenomen, zag hij nu als bijzonder. Het landschap van het eiland dat ten gevolge van de vulkaanuitbarstingen van 1730-1736 voor een derde onder lava, steen en lava-as bedolven was geraakt. De ogenschijnlijk eenvoudige architectuur van de woningen die geheel op de natuur was afgestemd en zijn visie hierop die hij publiceerde in een boek in 1973 met als titel Lanzarote: Arquitectura inédita (Onvertelde architectuur).

Het was de tijd dat het toerisme op gang begon te komen naar de Canarische Eilanden. Hij zag hiervoor kansen maar ook mogelijke bedreigingen voor het bijzondere landschap van dit eiland en wierp zich op als behoeder van de kwaliteiten. Gelukkig vond hij gehoor, mede dankzij het feit dat zijn jeugdvriend José Ramirez Cerdá president van de eilandregering was. Leidraad voor zijn ontwerpen was het landschap, de architectuur moest in symbiose met het landschap zijn.

Niet opgeleid als architect maar als kunstenaar, ging op zijn eigen wijze te werk.

Zo zag hij in 1968 kansen voor de transformatie van in onbruik geraakte gebouwen als het oude fort Castillo de San José in de hoofdstad. In een deel van de stad waar de toeristen niet kwamen, bij de containerterminal van de haven, creëerde hij een plek waar mensen naartoe gaan om de moderne kunst van lokale kunstenaars te bekijken, de geschiedenis van de stad te ervaren maar ook te genieten van het uitzicht in een eigentijds restaurant. Hij werd zelf de eerste onbezoldigde directeur van het MIAC (Museo Internacional del Arte Contemporáneo) om dit mogelijk te maken. Ter plaatse maakte hij het ontwerp met een kleine schets of door op de locatie kalk op de grond te strooien om de contouren van het gebouw aan te geven. Zowel het ontwerpen als het bouwen waren een creatief proces en veelal werden de tekeningen pas achteraf gemaakt.

Zijn voormalig woonhuis in Tahiche, nu Fundación César Manrique, illustreert zijn werkwijze naar mijn mening het beste. Achter de muur en de éénlaagse bebouwing die van de straat zichtbaar is, heb je werkelijk geen idee van het spel van ruimten dat erachter schuil gaat. Hij heeft zogenaamde vulkaanbellen, ingestorte daken van vulkanische tunnels, gebruikt om verdiept liggende patio’s te creëren die met een gangenstelsel aan elkaar zijn verbonden. Zo ontstaat er ruimte voor het zwembad en diverse patio’s met zitgelegenheden die in jaren ’60 stijl met ronde banken en oranje kussens zijn vormgegeven. Al met al ontstaat er op deze wijze een spel van kamers van in totaal 1500 m2 groot, allemaal op een menselijke schaal en in harmonie met de omgeving.

Hij gunde de toeristen het uitzicht op de bijzondere plekken op het eiland met Restaurante El Diablo in het nationaal park Timanfaya. Het werd in 1970 gebouwd op een van de plekken waar de temperatuur van het oppervlakte het hoogste is en waar de grill van het restaurant de vulkanische warmte benut. In het noorden realiseerde hij Mirador del Rio dat op 479 meter hoogte zicht geeft op het eiland La Graciosa. Maar hij laat ook de diepten van het eiland zien. Het project Jameos del Agua ligt aan de voet van de vulkaan Monte Corona een van de meest bijzondere spelonken en grotsystemen van het eiland, vlak aan de kust. Een vulkanische tunnel van 6 km lang loopt van het binnenland naar de Atlantische Oceaan en komt boven bij een vulkaan die net met de top boven zeeniveau uitkomt. Jameo betekent vulkaanbel. Hij heeft deze ruimten toegankelijk gemaakt voor publiek en combineert daarbij de functie van café-restaurant met deze wonderen van de natuur. Zo is het een gezellige drukte bij het café terwijl iedereen in ademloze stilte kijkt naar het spiegelgladde oppervlakte van het zoutwatermeer in een tunnel en de kleine witte kreeftjes die erin wonen. In de volgende bel een zwembad en in de volgende tunnel een auditorium met 600 stoelen. In de nabijgelegen Jardín de Cactus heeft hij in 1990 een vulkaanbel ingericht tot cactustuin met bijna 10.000 planten.

Wat bijzonder is, is dat het eiland de regels die hij heeft voorgesteld, heeft nageleefd om de harmonie met het landschap blijvend te garanderen. Regels zoals een algemeen reclameverbod, hoogspanningsleidingen zoveel mogelijk ondergronds, maximale bouwhoogten (in Arrecife zeven en elders drie bouwlagen), gebouwen moeten wit zijn met groene, blauwe of bruine kozijnen en deuren. Het heeft ervoor gezorgd dat – in tegenstelling tot de andere Canarische Eilanden – het landschap het eerste is dat je gewaar wordt en dat de gebouwen zich hier naar voegen. Zijn werk en zijn inspanningen hebben er mede toe geleid dat Lanzarote in 1993 een Unesco moment is geworden (World Biosphere Reserve). Misschien is de beste les datgene wat een bevriend architect in een documentaire over hem vertelde “hij leerde ons opnieuw naar onze omgeving kijken en het te waarderen”. Dat was wel een les geweest, waar ik tijdens mijn opleiding al van had willen horen.

 

 

 

deze column is gepubliceerd op

Delen: