Een andere Waddeneiland Norderney

Het is een grote wens om alle grotere Waddeneilanden te bezoeken. Dus naast de Nederlandse ook de Duitse en de Deense eilanden. Nu kom ik na dit bezoek aan Norderney op dreef, dit is mijn vierde Duitse Waddeneiland. En als ik eerlijk ben, de meest bijzondere. Nu zullen velen zeggen dat Sylt, het beroemdste Nordfries eiland, vast mooier moet zijn. Het is nu beroemder en vele rijke en beroemde Duitsers vinden hun weg daar naar toe. De trein waar de auto’s zijn opgeladen, is vol met dure en dakloze auto’s uit bijvoorbeeld München. Maar de echte rijken vliegen op Sylt.

Norderney is 14 km lang en op zijn breedst 2 km. De Oostfriese Waddeneilanden lijken qua vorm veel op de Nederlandse. En ze wandelen met onze eilanden mee van west naar oost. Nu is dat voor Norderney extreem vervelend daar Stadt Norderney op het uiterste westpunt ligt. En in tegenstelling tot onze Waddeneilanden heeft het ook echt bebouwing dicht aan de kunst aan west- en noordzijde. Tot einde 18e eeuw was het een eiland met vissers en schippers, een arme bevolking met niet meer dan 500 inwoners. Maar nadat dokter van Halem op 17 mei 1797 de ruimte kreeg van de koning van Hannover, werd het een kuureiland. Met een korte onderbreking door de napoleontische oorlog ontwikkelde het kuren na 1815 zich zeer sterk naast de bestaande visserij. In de 19 eeuw kon men nog altijd 90 vissersboten tellen, zogenaamde Fischerschaluppen waar helaas geen enkele van is overgebleven. De eerste toeristen kwamen van Ostfriesland. De reis voor Duitsers uit het zuiden van het land was een buitengewoon grote opgave: via de Rijn, naar Rotterdam, over naar Amsterdam, over de Zuiderzee naar Harlingen, met trekschuit naar Groningen of Delfzijl, vandaar naar Emden, met de wagen naar Norden en Norddeich en dan met de boot over. Later waren er ook directe vaarverbindingen met Bremerhaven en Hamburg en konden stedelingen snel een weg vinden naar dit eiland.

De badcultuur komt uit Engeland overgewaaid. Het baden in zee maar ook de zeelucht heetten heel gezond te zijn. In 1865 telde men reeds ruim 2800 inwoners, velen vonden direct of indirect werk bij de kuurbaden, de klinieken, de hotels, de “logierhauser” en de kindertehuizen. In een jaar logeerden er wel 10.000 kinderen in deze tehuizen, gesticht door de religieuze achtergrond, de steden of de ongezonde omgevingen als het Ruhrgebied. Nog goed zichtbaar is het “Seehospice Kaiserin Friederich” uit 1886, losse baksteen paviljoens tegen de duinenrij aan. In een oude boek met ansichtkaarten is het een genot om te zien hoe het eiland zich ontwikkelde, hoe stedelijk en hoe voornaam. Het Conversationshaus en Kurhaus in een stedelijk park doen je bijna vergeten dat je op een eiland bent. Dat werd gecompenseerd door een prachtige pier in de zee (Seesteg) waarvoor betaald moest worden voor een “Luftbad”. Parallel aan het strand zaten vrouwen in prachtige jurken en onder parasols van de zeelucht te genieten.

Wat is er nu nog over, is een goede vraag. Voor bouwkundigen kan het niet anders zijn, dan een lichte teleurstelling. Niet alleen is er veel gesloopt de Kaiserstrasse is er maar een voorbeeld van, maar van wat er nog is blijven staan, is alles verarmd. Alle prachtige details van gevels en kozijnen zijn opgeofferd aan strak stucwerk en kunststofkozijnen. De zielloosheid druipt er vanaf. Je gaat op zoek naar waar wel wat details zijn bewaard, waar de doorleefde dame weer even zichtbaar mag zijn. De stedelijkheid is nog altijd voelbaar, helaas naast de totale gebrek aan stedebouw. De kustbescherming is zichtbaar in muurdammen en plekken voor het dichtleggen bij storm, de gebouwen staan achter een groene zone. Vroeger nog tennispark, nu een onbegrijpelijke leegte. Wat de bebouwing aan de noordzijde, zoals bijvoorbeeld in Milchbar oplevert, is een prachtig zicht op de Noordzee en op het eiland Juist. Hier niet in strandtenten, maar in een sjiek gebouwtje.

Als je echt de tijd neemt om door de vele straatjes te lopen zie je alle hotels met de serres aan de voorzijde, veelal wit geschilderd. Maar dan ontdek je ook een hele onverwachte parel in Stella Maris, de katholieke kerk uit de dertiger jaren door Dominicus Bohm. Dat op dit eiland zo’n modern gebouw is gerealiseerd voor de katholieke gemeenschap en dan bedoelen we hier de katholieke bezoekers van het eiland en niet de inwoners, is nauwelijks te bevatten. Helaas kan ik er niet in, maar het boekje wat ik op de kop tik in de rooms-katholieke Ludgerus kerk uit eind 19e eeuw spreekt boekdelen. Wat een bijzonder werk van de architect die zoveel in de katholieke wereld in de regio Keulen heeft gerealiseerd.

Je kunt nu eten en logeren in de oude magazijnen waar de pier en de strandstoelen tijdens de winter werden opgeslagen. En dan ben je op de kust. Deze gebouwen hebben het veel langer volgehouden dan de Victoriahalle, Stadsbaden en andere prachtige hotels die door storm en vernieuwingsdrang het loodje hebben moeten leggen.

deze column is gepubliceerd op

Delen: